De teksten in het handschrift-Vanden Stock zijn geschreven in één kolom. Het aantal regels per kolom is niet in elke codicologische eenheid gelijk. In katern A, B, C en D is geprikt voor 23 lijnen per blad, in katern E voor 25 lijnen. Omdat de tekst onder de bovenste schrijflijn is geschreven (below top-line), geeft dat respectievelijk 22 en 24 regels tekst per kolom. Twee bladen blijken echter aan voor- en achterzijde voor een verschillend aantal gelinieerd te zijn. De rectozijde van f. 2 telt 24 lijnen en de versozijde 23. Op f. 37 betreft het 25 en 23 lijnen. In katern F is op f. 38 alleen nog gelinieerd voor de resterende verzen van het Abecedarium, inclusief spreuk Y. Het onbeschreven deel van dat blad is ongelinieerd. De prikkings voor de liniëring zijn in de buitenmarge aangebracht. Enkel op f. 1 en f. 38 zijn ze niet meer te zien, respectievelijk vanwege het wegsnijden of wegscheuren van het gedeelte van de marge waarin ze stonden. De schrijflijnen zijn getrokken met blinde stift en zijn duidelijk zichtbaar.
Op de meeste bladzijden respecteert de kopiist de getrokken liniëring, maar wanneer zijn tekst te lang is voor de beschikbare ruimte aan het einde van een katern maakt hij gebruik van de ondermarges om enkele regels extra op een bladzijde te kunnen schrijven. Aan het einde van de eerste codicologische eenheid schrijft hij op elke bladzijde waarop Van tijtverlies voorkomt (f. 19v-22v) een extra regel in de ondermarge en ook in codicologische eenheid II gaat hij op deze wijze te werk: de laatste twee bladzijden met Rijmspreuken H (f. 23r-24v) bevatten twee regels in de ondermarge (op f. 24v voegde hij in de ondermarge twee verzen toe die hij bovenaan de bladzijde was vergeten). In beide gevallen vult de tekst door deze werkwijze precies de beschikbare ruimte. De kopiist hield dus duidelijk rekening met de lengte van de tekst. Dit zien we ook op f. 17r. Hier voegde hij een extra vers in de ondermarge toe, zodat een tweeregelige spreuk volledig op één bladzijde zou staan.
De aflijning voor de kolommen kent evenals de liniëring enige variatie. Het prikpatroon is in katern A, B, C en D heel eenvoudig: één prik aan beide zijden van de kolom. In de drie katernen van de eerste codicologische eenheid zijn deze enkelvoudige prikkings echter elke keer op een andere hoogte aangebracht. In katern A staan de prikgaatjes op de eerste en laatste horizontale lijn, terwijl in katern B de bovenste prikkings in de bovenmarge zijn aanbracht. In katern C zijn ook de onderste gaatjes naar de marge verhuisd. Deze kleine verschillen kunnen een aanwijzing zijn dat de kopiist geen voorraad katernen heeft aangemaakt, aangezien vermoed mag worden dat hij die identiek geprikt zou hebben.
Het prikpatroon voor de kolomaflijning in katern E wijkt af van het patroon in de voorgaande katernen. In dit katern was namelijk een kapitaalkolom voorzien. Hiervoor werden (gezien op de rectozijde) drie gaatjes aan de linkerzijde van de kolom en één gaatje aan de rechterzijde van de kolom aangebracht. Voor de versozijde van het blad is dit patroon minder handig: daar ontbreken aan de linkerzijde van de kolom prikkings voor de aflijning van de kapitaalkolom. Bovendien zijn niet alle bladen uit dit katern op deze wijze geprikt. De binnenste twee bifolia van katern E blijken namelijk geprikt te zijn met twee keer één gaatje. Deze twee dubbelbladen (f. 29-32) hebben, zoals hierboven is beschreven, een ander watermerk dan de andere vier bladen in katern E. In de paragraaf over de genese van het handschrift zal hier opnieuw naar worden gekeken.
De schriftspiegel en de gemiddelde regelhoogte per katern, ten slotte, blijken ook verschillend te zijn. De schriftspiegel in katern A, B en C is ca. 155 × 97 mm, terwijl deze in katern D ca. 160 × 91 mm is en in katern E ca. 143 × 105 mm.1 De gemiddelde regelhoogte is daardoor respectievelijk 7,05 mm (bij 22 regels), 7,27 mm (bij 22 regels) en 5,96 (bij 24 regels).