De oudste verwijzing naar het handschrift-Vanden Stock vinden we terug in de veilingcatalogus van graaf Jean-Baptist D’Hane de Steenhuyse uit 1843.1 De graaf was reeds in 1826 overleden, maar pas na het overlijden van zijn vrouw in 1842 werd zijn boekenbezit verkocht. In de catalogus wordt onder nr. 3 van de ‘Catalogue des manuscrits’ het handschrift als volgt beschreven:
Devocie bouck. in-4. vél. | Ms. sur papier, du XVe siècle, en vers flamands; les derniers feuillets sont en partie coupés.2
Constant Serrure wist op deze veiling zijn collectie handschriften uit te breiden met de aankoop van dit kleine boekje. Terwijl het in zijn bezit was, gaf hij twee teksten uit die erin voorkwamen in Vaderlandsch Museum voor Nederduitsche Letterkunde, Oudheid en Geschiedenis. In jaargang 3 (1859-1860) De voorzegging van Bulskamp en een jaar later het excerpt uit Seghelijn van Jherusalem.
In 1873, een jaar na het overlijden van Serrure, werd de codex opnieuw geveild. Dit maal was de beschrijving uitgebreider:
Vlaamsche Rym-Spreuken. – Recueil de proverbes et de sentences en vers flamands. – Manuscrit du XVe siècle, sur papier, in-4°, en vélin. Curieux manuscrit. Au feuillet 11 commence: “Hierna volghet zy hu becant / Eene prophecie van Bulscamp” publié dans le Vaderl. Museum. – Au feuillet 19 (verso) “Van tytverlies” poëme de Baudouin van der Loven [!], publié par M. Blommaert, d’après un autre Ms. – Et au feuillet 25: “Hier beghint de Zevensallem.” Les deux derniers feuillets de ce Ms. sont en partie enlevés.3
Het handschrift belandde na de veiling onder nummer II 116 in de Koninklijke Bibliotheek te Brussel en zou daar bijna een eeuw lang vrijwel onopgemerkt blijven. Enkel Napoleon De Pauw had nog oog voor het handschrift. In de jaren 80 van de negentiende eeuw tipt hij Karel Stallaert, die een editie van Van den VII vroeden binnen Rome voorbereidt, over de aanwezigheid van een excerpt uit de Seghelijn van Jherusalem in het handschrift-Vanden Stock, waarin wordt vermeld dat de zeven wijzen uit Rome de zeven zonen zijn van Seghelijn.4 Na de eeuwwisseling geeft De Pauw vervolgens zelf De voorzegging van Bulskamp opnieuw uit, vergezeld van een (incomplete) inhoudsopgave van de codex:
[…] Hs. der XVe eeuw, op papier, in-4°, van 38 bladen, heeft tot Incipit:
Folio 1: Die haer sonden met rauwen den papen belien, / Wien eist dat God zijn gracie ontsecht.
Folio 8: Waer Antkerst gheboren sal zijn, ende hoe. | Nu verstaet ende wel hoert: / In Babelonien, die grote poert, …
Folio 11: Hierna volghet, zij hu becant, / Eene prophecie van Bulscamp.
Folio 14v°: Proverben, enz.
” 19v°: Van Tijtverlies.
Folio 25: Hier begint de Zeven Sallem.
” 38: Explicit.5
Pas wanneer Jan Deschamps in 1961 zijn plannen aankondigt voor het catalogiseren van de handschriften met Middelnederlandse teksten in de Koninklijke Bibliotheek te Brussel duikt het handschrift-Vanden Stock weer op in de literatuur. In zijn beknopte overzicht van de interessante handschriften in de tweede serie (de handschriftsignaturen die met II beginnen) geeft hij aan welke teksten erin voorkomen: ‘een manuskript met Ene prophetie van bulscamp en excerpten uit Seghelijn van Jerusalem en Die dietsche lucidarius‘.6 Tot op dit moment was meer dan de helft van de inhoud van de codex nog onbekend.
Hier kwam verandering in toen Willy Braekman in 1969 een artikel in Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde aan het handschrift wijdde.7 Na een korte inleiding waarin ook de codicologische aspecten van het handschrift aan bod kwamen, gaf hij alle teksten uit die tot dan toe nog niet waren uitgegeven: zes teksten die bestonden uit spreuken, een tekst over ‘goede tafelmanieren’, een gedicht waarin ‘de vergankelijkheid van het aardse waaraan de mens zich […] vastklampt’ wordt behandeld en Van tijtverlies. Voor de overige teksten verwijst hij naar oude edities die naar andere handschriften gemaakt zijn. Voor de Vers-Lucidarius–excerpten verwijst hij naar een editie van Blommaert uit 1851; voor de Berijmde boetpsalmen naar een editie van Meijer uit 1841; en voor het Abecedarium naar een editie van De Vreese uit 1901.8
Sinds het artikel van Braekman wordt het handschrift-Vanden Stock met een zekere regelmaat vernoemd in publicaties, maar van een diepgaand onderzoek waarin deze codex centraal staat is nooit sprake. Doorgaans betreft het niet meer dan een verwijzing naar een van de teksten die erin staat. Opvallend is dat elke tekst ondertussen enige aandacht heeft gekregen, behalve het gebed en de twee spreuken die samen onder het opschrift Eene curte proverbe (f. 16v-17r) staan en in deze editie Rijmspreuken X zullen worden genoemd en Spreuk Y (f. 38r).
Braekman is de eerste die een typering van de codex als geheel heeft proberen te geven. Hij typeerde de inhoud van het handschrift-Vanden Stock als teksten met ‘een sterk didactische inslag’.9 Ook Johan Oosterman zou enkele decennia later de inhoud omschrijven als ‘didactische teksten’.10 Een uitvoerigere poging om de codex te typeren komt van Nolanda Klunder. In een publicatie uit 2004 waarin ze de overlevering van de Middelnederlandse Lucidarius-vertalingen in kaart brengt, vat ze haar bevindingen samen met de woorden: ‘Vergankelijkheid en hetgeen ons na de dood te wachten staat, zijn […] de belangrijkste thema’s in deze codex vol moraliserende gedichten en rijmspreuken, doorspekt van profane ethiek.’11 Op de vraag hoe de tekst over de Tafelmanieren binnen deze context moet worden geïnterpreteerd, heeft ze echter geen antwoord.12
Herman Brinkman is de eerste onderzoeker die een voorzichtige uitspraak deed over de ethische opvattingen die in deze codex naar voren komen, zij het slechts op basis van een deel van de teksten. Na een vergelijkend onderzoek tussen twee handschriften waarin meerdere rijmspreukenverzamelingen voorkomen, een veertiende-eeuws handschrift (Brussel, Koninklijke Bibliotheek, 19546) en het handschrift-Vanden Stock, kwam hij tot de conclusie dat de spreukenverzameling in het oudste handschrift een meer hoofse moraal bezat, terwijl die in het handschrift-Vanden Stock meer burgerlijk georiënteerd was.13
In de twintigste eeuw is het handschrift-Vanden Stock twee keer volledig beschreven. Hoewel in beide beschrijvingen aandacht aan codicologische aspecten wordt besteed, is onze kennis van de materiële samenstelling van het handschrift beperkt gebleven. Braekmans beschrijving uit 1969 geeft de meeste codicologische informatie, maar zijn werk blijkt niet altijd nauwkeurig genoeg te zijn. Dertig jaar later werd de codex beschreven door Jan Deschamps en Herman Mulder toen hij werd opgenomen in het eerste deel van de inventaris van de handschriften met Middelnederlandse teksten uit de collectie van de Brusselse Koninklijke Bibliotheek. In deze beschrijving was echter weinig ruimte voor codicologische informatie.14
Een uitvoerige studie van het handschrift, zowel codicologisch als inhoudelijk, heb ik gegeven in mijn proefschrift. Deze studie ligt aan de basis van de hierna volgende codicologische beschrijving en de diplomatische editie.15 Uit mijn studie blijkt dat de codex een boekje voor eigen gebruik was, samengesteld, gekopieerd en gebruikt door de kopiist. Onder meer de karakteristieke hand en de weinig subtiele manier van toevoegen van vergeten rijmparen (in de marge, dwars op de schrijfrichting) wijzen hierop. Bovendien kan de gefaseerde totstandkoming van de codex alleen verklaard worden als de kopiist altijd beschikking had over de eerder gekopieerde delen.16
De kopiist was waarschijnlijk een Vlaamse man die een functie had waarin hij veel sociale contacten had (misschien in het bestuur, de rechtspraak, of de handel), getuige de inhoud van enkele teksten. Zo wordt in de rijmspreuken meermaals gewaarschuwd voor misbruik van taal (zoals roddel en achterklap), en geeft de tekst over de Tafelmanieren praktische raad over sociaal aanvaardbaar gedrag. De kans is daarnaast groot dat de kopiist Latijn beheerste. In het Latijn in de codex heeft hij zichzelf nergens moeten verbeteren, en het bevat verder amper fouten. Ook de afkortingen in het Abecedarium (zie paragraaf Schrift) blijkt hij te begrijpen: omdat hij de et-ligatuur onduidelijk had geschreven, schreef hij in de marge het woord voluit (‘et’). Hij nam de afkortingen dus niet klakkeloos over uit zijn legger. Ten slotte blijkt de kopiist ondanks zijn idiosyncratisch schrift een ervaren kopiist te zijn. Waarschijnlijk geen beroepskopiist, maar wel iemand met ervaring in het vervaardigen en kopiëren van eenvoudige boeken. Hij schrijft een regelmatig schrift, gebruikt (soms) representanten voor opschriften en lombarden, weet hoe hij moet prikken voor een aparte kapitaalkolom (bij de Berijmde boetpsalmen), en rekent heel nauwkeurig uit hoeveel ruimte hij nodig heeft voor een tekst.17
De functie van het boekje blijkt niet te vatten met een allesoverkoepelende typering zoals Klunder trachtte te doen. De drie codicologische eenheden waaruit de codex bestaat vormen een boekje dat meer is dan de samenstellende delen. Het is meer dan een boek voor privé-devotie en het is meer dan een boek waarin men suggesties vindt voor de manier waarop men zich als (christelijke) man in de wereld moet opstellen om zowel aardse als hemelse voorspoed te kennen. Er zijn duidelijke zwaartepunten in de codex, maar de codex kent geen eenzijdige functie. Het is een boekje voor een leek waarin allerhande zaken zijn verzameld die voor hem belangrijk kunnen zijn.18
- Jean-Baptist D’Hane de Steenhuyse was een man van aanzien in de turbulente tijden tussen de Franse Revolutie en de splitsing van het Koninkrijk der Nederlanden van Willem I. Zijn stadspaleis in de Gentse Veldstraat was in die tijd onder meer een toevluchtsoord voor de Franse koning Lodewijk XVIII die Frankrijk moest ontvluchten na de terugkeer van Napoleon in 1815. [↩]
- Cat. D’Hane de Steenhuyse 1843, 259, nr. 3. [↩]
- Cat. Serrure 1873, 100, nr. 2581. [↩]
- Stallaert 1889, x. [↩]
- De Pauw 1893-1914, II, 483-484. [↩]
- Deschamps 1961, 264. [↩]
- Braekman 1969. [↩]
- Blommaert 1851, 64-65; Meijer 1841, 197-211; De Vreese 1901, 266-267. [↩]
- Braekman 1969, 79. [↩]
- Oosterman 1995, II, 331-332 (nr. 32). [↩]
- Klunder 2004, 32-33 (ze herhaalt deze bespreking in Klunder 2005, 110-112). [↩]
- Klunder 2004, 34 (en Klunder 2005, 112). [↩]
- Brinkman 1994, 244-245. In het oudste handschrift zijn de spreuken te vinden op f. 109r (A), f. 1ra-1rb (B) en f. 1rb-1va (C). [↩]
- Deschamps & Mulder 1998-2013, I, 43-45. [↩]
- Ermens 2015, 210-260. [↩]
- Ermens 2015, 258. [↩]
- Ermens 2015, 259. [↩]
- Ermens 2015, 256-257. [↩]