Het meest in het oog springende kenmerk van het handschrift-Vanden Stock is het schrift. De kopiist schrijft in een karakteristieke, grote littera textualis.1 Tot nu toe heeft men veeleer de kopiist proberen te beschrijven dan het schrift. Serrure oordeelde bijvoorbeeld dat het handschrift: ‘door eene weinig vaste hand geschreven’ was, terwijl Nolanda Klunder stelt dat het – mede door het sporadisch voorkomen van afkortingen – ‘mogelijk gaat […] om een weinig geoefende kopiist’.2 Ook Braekman is die mening toegedaan. Volgens hem is de tekst ‘geschreven in gotisch minuskelbastaardschrift door één enkele goed leesbare, doch weinig geoefende hand.’3 Oosterman vermoedt zelfs dat het om twee handen gaat.4
Als we kijken naar het algemene beeld van het schrift (de kenmerken van het schrift die aan deze codex zijn verbonden), valt op dat de kopiist zijn letters op de schrijflijn schrijft (en soms zelfs erover) en dat de grootte van de letters bovengemiddeld is. In katern A, B, C en D meet de o-hoogte ca. 4,5 à 5,0 mm en in katern E 4,0 à 4,5 mm. De letters zijn groot omdat de kopiist met een pen met brede punt schreef. Hoe breder de penpunt is, hoe lastiger het wordt om kleine letters te schrijven. Zelfs wanneer hij grote letters schrijft, overkomt hem soms dat de inkt uitloopt waardoor letters dichtlopen, zoals duidelijk is te zien op f. 4v. Toch is de brede penpunt niet de enige reden voor de grote letters. De letters kunnen namelijk zo groot zijn, omdat de regelhoogte het toelaat. Dit betekent dat de kopiist wist dat hij grote letters ging schrijven.
Vorm en uitvoering van de letters hebben geleid tot het oordeel dat de kopiist met een weinig vaste hand schreef, of zelfs weinig getraind was. Onervaren blijkt de kopiist echter niet te zijn. Zijn lettervormen worden immers door de hele codex op dezelfde manier uitgevoerd, zij het niet altijd even verzorgd. Als hij zijn letters goed uitvoert, zijn de vormen van de ‘k’, de ‘z’, de ‘r’ en de ‘g’ zelfs sierlijk te noemen. Wanneer het schrift uit de eerste vier katernen wordt vergeleken met dat uit het vijfde katern, dan is te zien dat de Berijmde boetpsalmen over het algemeen wat regelmatiger zijn geschreven dan de voorgaande teksten (een uitzondering is het rommelige f. 26v). De oorzaak voor het minder verzorgde schrift moet vermoedelijk elders gezocht worden: afhankelijk van het soort tekst schreef de kopiist met meer zorg.
Het schrift toont kenmerken die karakteristiek zijn voor deze kopiist. Hij blijkt zijn letters te vormen met streepjes die niet altijd goed op elkaar aansluiten. De letter ‘a’ bijvoorbeeld (in ‘zaercken’ – regel 19v2) vormt hij uit meerdere lijntjes: met een lange verticale haal voor de rug en twee kleine draaiende haaltjes voor beide verdiepingen, in plaats van met één ‘omgekeerde 3-haal’. Ook zijn ‘b’ bestaat uit losse onderdelen (in ‘bleef’ – regel 20r17): een lange verticale stok met een lijntje naar rechts voor de onderkant van de buik en een klein verticaal streepje voor de rest van de buik. In veel gevallen blijft de ‘b’ ongesloten, iets wat ook met de ‘p’ gebeurt. De ‘ronde s’ (in ‘es’ – regel 17r16) is in veel gevallen ook een puzzel, gevormd door vier verschillende haaltjes. De letter ‘g’ ten slotte is langs alle kanten gesloten. De kopiist trekt niet meer dan vier lijntjes: twee verticaal, waarbij het linker een klein haaltje naar rechts maakt om het oog te vormen, en twee horizontaal, waarbij het onderste lijntje wat moet golven. Wanneer hij zijn ‘g’ goed uitvoert, ontstaat een klein tweede oogje onderaan de ‘g’, maar in de meeste gevallen gebeurt dat niet. In regel 19v3 staan drie niveaus van uitvoering van de ‘g’ bij elkaar.
Ook andere letters hebben hun eigen kenmerken. Wanneer, bijvoorbeeld, de ‘t’ aan het woordeinde staat, krijgt hij een haarlijntje aan de dwarsstreep. Het puntje op de ‘i’ wordt niet consequent geplaatst. Als de kopiist het plaatst is het meestal een beschaafd puntje, maar wanneer hij er – aan het einde van een regel – plaats voor heeft, maakt de kopiist er een forse haal van, zoals in regel 7v9, 12v18 en 28v13. In dit laatste voorbeeld hebben de punten boven ‘michi’ zelfs de vorm van een boogje. Ook boven de ‘y’ wordt regelmatig zo’n boogje geplaatst, zoals te zien is in de twee regels boven 28v13, of in 21v5, 21v6 en 27v8. De kopiist schrijft twee vormen van een verlengde ‘i’. Na een ‘i’ gebruikt hij een ‘j’, zoals in ‘strijt’ (regel 12r6) en ‘zij’ (regel 3v13), maar wanneer hij aan het begin van een woord een verlengde ‘i’ schrijft, krijgt deze de vorm van een kapitaal ‘i’ (bijvoorbeeld: ‘jaer’ in regel 12v3). Dit gebeurt niet alleen bij woorden die wij tegenwoordig met een ‘j’ schrijven, maar ook bij ‘jngle’, ‘jc’ of ‘jn’ (regel 3v12, 7v1 en 36r1). De stok van de ‘d’ van de kopiist heeft soms de neiging om wat te krullen, met name in de bovenmarge. Zeker één keer schrijft hij een volledige lus (regel 4r7).
Ook opvallend is dat de kopiist zes keer een ‘lange s’ aan het woordeinde schrijft, elke keer in het woord ‘ons’. Dit gebruik komt al vanaf het begin van de veertiende eeuw steeds minder voor en is na 1350 zeer zeldzaam.5 De ‘lange-s’ aan het einde van een woord lijkt bij deze kopiist echter onderdeel te zijn van een vaste woordcombinatie: ‘ons heeren’, die slechts zes keer in de volledige codex blijkt voor te komen.6 Bij andere woorden komt geen ‘lange-s’ aan het woordeinde voor. Vermoedelijk wordt het gebruik van de ‘lange-s’ de kopiist ingegeven door de ‘lange-s’ die hij in ‘onse’ schrijft; het maakt deel uit van zijn woordbeeld.7
Tot slot kan worden opgemerkt dat de kopiist soms letters met een minuskelvorm gebruikt op plaatsen waar wij een majuskel verwachten. Voor hem blijken deze ‘minuskels’ gelijk te staan aan majuskels, zoals uit het opschrift boven het Abecedarium blijkt: ‘Den gheesteliken ABC’ (f. 37v). Voor de ‘a’ en de ‘c’ gebruikt hij de majuskelvorm, terwijl voor de ‘b’ een ‘minuskel’ wordt geschreven. De majuskelvorm van de ‘b’ treffen we twee regels lager aan: ‘Besiet hoe cort hier es de tijt’.8 Na een lombarde schrijft de kopiist normaal gezien een majuskel, maar soms gebruikt hij ook daar een ‘minuskel’, zoals de ‘e’ in regel 16r9. Vooral na de lombarden in de Berijmde boetpsalmen gebruikt hij de vormen door elkaar.
Zonder enige toelichting plaatste Braekman het schrift in de vroege vijftiende eeuw.9 In een mondelinge mededeling aan Nolanda Klunder dateerde Erik Kwakkel het schrift ‘rond 1400, met een uitloop naar de vroege vijftiende eeuw.’10 In onze correspondentie over het schrift hield hij echter ook rekening met de mogelijkheid dat het schrift rond 1450 te dateren is.11 Evenals de watermerken wijst het schrift dus naar de vijftiende eeuw, en lijkt ca. 1450 voorlopig de meest veilige datering van de codex.
Correcties bracht de kopiist zelf aan. Aan de kleur van de inkt en de breedte van de penpunt te zien, gebeurde dat vaak al tijdens het kopieerproces. Incorrecte woorden of letters werden meestal doorgestreept waarna de juiste letter of het correcte woord erachter werd geschreven, zoals in regel 23r13 waar een ‘h’ is doorgestreept en vervangen door ‘leere’, of erboven, zoals in regel 23r12 waar de derde ‘e’ in het woord ‘ghemeente’ boven de regel is toegevoegd. Was er niet genoeg ruimte voor een correctie dan werd met een eenvoudig tekentje, een signe de renvoi, verwezen naar het woord in de marge, zoals in regel 3r10 waar het woord ‘gode’ moet worden ingevoegd. Grotere correcties, zoals vergeten rijmparen, werden in een van de marges toegevoegd. In spreukengroep H zijn twee vergeten regels onderaan f. 24v toegevoegd en in spreukengroep G zijn op f. 17r, 17v en 19r de vergeten verzen dwars op de schrijfrichting van de tekst in de buitenmarge geschreven. Deze rijmparen worden allemaal via een lijntje naar de juiste plaats verwezen. Met name in de Berijmde boetpsalmen waren weinig correcties nodig.
- Deschamps & Mulder 1998-2013, I, 43: ‘één hand, littera textualis’. [↩]
- Serrure 1859-1860, 424 en Klunder 2005, 43. [↩]
- Braekman 1969, 82. [↩]
- Oosterman 1995, II, 331-332. [↩]
- Biemans 1997, I, 190-191. [↩]
- De voorbeelden zijn te vinden in regel 10r8, 10v12, 14v17, 17r1, 34r11 en 37v11. [↩]
- Wanneer de kopiist de intentie had beide woorden aan elkaar te schrijven, is het voorkomen van een ‘lange-s’ in ‘ons’ niet zo vreemd. In het Vroegmiddelnederlands Woordenboek (geraadpleegd via gtb.ivdnt.org) blijkt de spelling ‘onshere(n)’ tussen 1200 en 1300 geregeld voor te komen. [↩]
- Ook in de kapitaalkolom komt één keer een ‘b’ in minuskelvorm voor (regel 6v4). [↩]
- Braekman 1969, 83. [↩]
- Klunder 2005, 28, nt. 10 (‘Erik Kwakkel, persoonlijke mededeling 29 april 2003’). [↩]
- Erik Kwakkel (e-mail: 14 april 2014). [↩]